Klager is het niet eens met het standpunt van de begraafplaats, dat het graf waarin zijn toen 9-jarige dochter in 1965 is begraven, een ‘huurgraf’ is geweest, waarvan de grafrechten in 1995 zouden zijn verlopen. Volgens klager is er sprake van een ‘koopgraf’ voor onbepaalde tijd (eeuwigdurende rechten). De grafrechten zouden volgens hem dus niet zijn vervallen, zij hoeven dus ook niet verlengd te worden en het graf zou niet zonder toestemming van de rechthebbende mogen worden geruimd.
Uitspraak:
Klager heeft niet aannemelijk kunnen maken dat het gaat om een ‘koopgraf’. Zijn klacht wordt daarom als ongegrond afgewezen. Een koopakte ontbreekt, zowel bij klager als in de administratie van de begraafplaats. Het graf bevindt zich in een vak voor 3e klas ‘huurgraven’. Er is een aantekening in het kasboek van de begraafplaats van 1965 gevonden die aangeeft dat precies de kosten van het ‘huurgraf’ (voor 30 jaar) en het delven van het graf zijn betaald. De koster aan wie klager een hoger bedrag heeft betaald, was tevens uitvaartondernemer. Alle betrokkenen die informatie zouden kunnen verschaffen zijn inmiddels overleden.