Ombudsman Uitvaartwezen
De Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen behandelt klachten van consumenten over de uitvaartbranche

Grafrechten

08-11-2022 2022-067 Grafkist

Klacht:

Onderwerp van het geschil:

Klager is van mening dat verweerder heeft verzuimd aan de begraafplaatsbeheerder kenbaar te maken dat de twee in het familiegraf boven elkaar geplaatste graven een afwijkende hoogte hadden, waardoor er geen drie grafkisten in het graf geplaatst kunnen worden.

 

Standpunt Klager:

  • Klager stelt dat verweerder onvolledige informatie aan hem heeft verschaft door niet te melden dat de gekozen grafkist hoger is dan de gebruikelijke kisthoogte. Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen om de begraafplaatsbeheerder op de afwijkende maatvoering van de kisten te wijzen.
  • Klager vordert een schadevergoeding van € 5.897,– inclusief € 2.000,– immateriële schade.

 

Standpunt Verweerder:

  • Verweerder wijst erop dat de begraafplaats verantwoordelijk is voor het realiseren van een dusdanige diepte van het familiegraf, dat daarin drie kisten kunnen worden geplaatst met inachtneming van de voorgeschreven afstandsregels.
  • Verweerder erkent wel dat zij ten onrechte geen melding heeft gemaakt van een verhoogde kist aan de begraafplaats. Zij acht een vergoeding van 1/3 gedeelte van het aannametarief, in casu € 694,– een passende compensatie. Verweerder staat open voor een oplossing middels een gesprek tussen haar, de begraafplaatsbeheerder, klager en de ombudsman.

 

Uitspraak:

De ombudsman stelt de volgende feiten vast:

  1. Verweerder heeft noch aan klager, noch aan de begraafplaatsbeheerder melding gemaakt van een afwijkende (hogere) kist.
  2. Doordat boven de tweede kist in het graf tot aan het maaiveld een hoogte van slechts 80 cm resteert en de bovenste (derde) kist 65 cm onder het maaiveld dient te worden geplaatst, resteert geen ruimte voor een derde abdijkist. Wel zou volgens de begraafplaatsbeheerder een platte kist met een hoogte van 45 cm kunnen worden geplaatst.
  3. Verweerder heeft erkend dat zij de begraafplaatsbeheerder had dienen te wijzen op de hogere abdijkist.

 

De ombudsman overweegt het volgende:

  1. Doordat vaststaat dat het graf geen drie abdijkisten kan herbergen, indien rekening worden gehouden met minimale afstand tussen de kisten enerzijds en een hoogte van 65 cm tussen de derde kist in het graf en het maaiveld, is het graf ongeschikt voor het beoogde doel. De vraag rijst aan wie dat is te wijten.
  2.  Zoals Verweerder zelf heeft erkend, had zij de begraafplaats beheerder moeten informeren over de afwijkende maatvoering van de kisten, zodat die het graf dienovereenkomstig kon inrichten. Feitelijk graaft de begraafplaats op 220-230 cm diepte volgens Verweerder.

Anderzijds mocht van de gemeentelijke begraafplaats ook verwacht worden dat zij bij het zien en begraven van de eerste kist, te maken kreeg met een hogere kist dan gemiddeld, waardoor zij het graf had kunnen verdiepen. Ik beoordeel het verwijt aan Verweerder op 2/3 gedeelte en het verwijt aan de begraafplaats op 1/3 gedeelte.

  1. De vraag is of de schade van klager bestaat uit een gedeeltelijk niet-correct uitgevoerde opdracht door Verweerder, waardoor een korting op het aannametarief als maatstaf zou gelden, of dat die schade uit andere elementen bestaat, zoals de onbruikbaarheid van het graf voor 1/3 gedeelte, zoals Klager heeft betoogd. Ik ben van oordeel dat het laatste het geval is.
  2. De kosten van het familiegraf bedroegen in totaal € 7.365,–, zodat 1/3 (niet bruikbaar) gedeelte € 2.455,– beloopt. Zoals hiervoor is overwogen in onderdeel 2, kan 2/3 gedeelte van die schade aan Verweerder worden toegerekend, dus een bedrag van, afgerond € 1.637,–.
  3. Omdat er toch een mogelijkheid bestaat volgens de begraafplaats om wel een lagere derde kist te zijner tijd te plaatsen en de reeds aanwezige kisten zullen verzakken, kan Klager ervoor kiezen om na zijn overlijden in het familiegraf te worden bijgezet, zij het vermoedelijk niet in een abdijkist. Alsdan zal klager minder schade lijden. Voor die mogelijkheid acht ik in redelijkheid een correctie van 20% van het schadebedrag passend, dus een aftrek van, afgerond € 327,–, zodat als te vergoeden schade een bedrag van € 1.310,– resteert.
  4. De vordering tot toewijzing van een bedrag ad € 2.000,– terzake van immateriële schadevergoeding wijs ik op grond van de uitsluitingsclausule van artikel 13.3 lid f van het toepasselijke Klachtenreglement af.

 

Beslissing van de ombudsman: 

  1. Ik beoordeel de klacht van klager gedeeltelijk gegrond.
  2. Verweerder dient binnen 14 dagen na heden een bedrag van € 1.310,– aan klager terzake van schadevergoeding te betalen.
  3. De overige vorderingen van klager wijs ik af.

 

Dit bindend advies is opgesteld en verzonden op 8 november 2022.

Zowel klager als verweerder zijn gehouden het bindend advies van de ombudsman te respecteren en na te komen.

De Ombudsman Uitvaartwezen