Het gaat in deze klacht (na beperking) om de interpretatie van een ‘bewijs van eigendom’ van een graf, dat op 2 oktober 1957 is gesteld op naam van de familie X - Y, waarbij de frase ‘voor……jaren’ is doorgehaald. De klager stelt een graf voor onbepaalde tijd verkregen te hebben en de begraafplaats stelt zich op het standpunt dat het gaat om een graf waarvan de duur onbekend is. Volgens het huidige reglement zou dat betekenen dat het grafrecht begin oktober 2024 afloopt, waarna het kan worden verlengd.
Uitspraak:
Teruggegrepen wordt naar de Wet op de lijkbezorging zoals die in 1955 luidde:
Art. 12 tweede lid stelde: ‘Eigenaar van een graf is hij, die het uitsluitend recht tot begraven in een bepaalde grafruimte voor onbepaalde tijd heeft’.
Het derde lid luidde: ‘Degene die een tijdelijk uitsluitend recht op een grafruimte bezit, is gedurende de tijd, waarvoor dat recht gegeven is, met een eigenaar gelijk’.
(Thematisch Handboek Lijkbezorging, Themakatern 2. Begraving, mr. W.G.H.M. van der Putten, Sdu uitgevers, 2006, blz. 42 en blz. 46 e.v.).
Op de akte uit 1957 staat ‘Bewijs van eigendom van graf’ en daaronder de doorhaling.
In de ogen van de ombudsman zou een aantal ingevulde jaren op de plaats van de doorhaling betrekking hebben op het derde lid van artikel 12 Wet op de lijkbezorging 1955 en de doorhaling op het tweede lid van dat artikel.
In deze opvatting is het grafrecht dus voor onbepaalde tijd uitgegeven en kom je aan de overgangsbepaling die vanaf 1993 in het reglement is opgenomen (en die dit recht uiteindelijk beperkt) niet toe.
De ombudsman komt daarom tot de conclusie dat er sprake is van een graf voor onbepaalde tijd.