Ombudsman Uitvaartwezen
De Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen behandelt klachten van consumenten over de uitvaartbranche

Contractuele afspraken

27-09-2024 2024-044 Aanname opdracht

Klacht:

De procedure:  

  • Op 20 juni 2024 heeft klager een klacht ingediend bij de ombudsman voor het uitvaartwezen omdat hij niet tot een oplossing kon komen in een tussen hem en verweerder ontstaan conflict.
  • Verweerder heeft een verweerschrift ingediend tegen de klacht, waarna klager heeft gerepliceerd en verweerder vervolgens heeft gedupliceerd. 

Onderwerp van het geschil:  

Klager is van oordeel dat verweerder aan hem ten onrechte een bedrag van € 1.883,90 in rekening heeft gebracht.

 

Standpunt klager:   

  1. Klager is van oordeel dat verweerder aan hem ten onrechte een bedrag ad € 1.883,90 in rekening heeft gebracht, zijnde het surplus boven het verzekerde bedrag van de uitvaart.
  2. Volgens klager heeft hij met de medewerker van verweerder, de heer X, afgesproken dat de meerdere kosten boven het verzekerde bedrag niet ten laste van hem zouden komen, maar ten laste van het vermogen van de overledene.

 

Standpunt verweerder:    

  1. Verweerder stelt dat klager vrijwillig het opdrachtformulier heeft ondertekend en daarmee heeft ingestemd met de volledige kosten van de uitvaart. Er is nimmer ingestemd met een splitsing tussen de verzekerde kosten en het surplus in die zin dat het surplus uit de nalatenschap van de overledene betaald zou worden.

 

De ombudsman stelt de volgende feiten vast: 

  1. Nadat op 28 maart 2022 het intakegesprek tussen partijen plaatsvond, heeft klager op 29 maart 2022 de overeenkomst van opdracht met kostenraming ondertekend.
  2. Verweerder heeft op 29 april 2022 een factuur aan klager gezonden naar het adres Schemerstraat 24 te Den Haag, zijnde het woonadres van de overledene, mevrouw P. Bouwer-Lourens.
  3. Klager heeft verweerder meegedeeld dat de overledene voldoende vermogen had om de kosten van de uitvaart te voldoen.
  4. De stelling van klager, inhoudende dat de medewerker van verweerder bij herhaling heeft meegedeeld dat het goed zou komen met het gefactureerde bedrag van € 1.883,90 is door verweerder bestreden, evenals de stelling van klager dat verweerder de factuur op naam van de overledene zou zetten met haar huisadres.
  5. Tussen het moment van het verzenden van de factuur en het zenden van de betalingsherinnering is een periode van acht maanden gelegen en tussen de datum van de betaalherinnering en de betaalsommatie een periode van tien maanden.

 

De ombudsman overweegt het volgende:

  1. Door de ondertekening van het opdrachtformulier met kostenbegroting is klager in beginsel contractueel gehouden om de aan hem gezonden factuur te betalen, tenzij is komen vast te staan dat er afwijkende (mondelinge) afspraken zijn gemaakt.
  2. Klager heeft uiteengezet dat hem was verzekerd dat hij privé niet hoefde te betalen, maar die stelling is door verweerder gemotiveerd betwist.
  3. Anderzijds valt te wijzen op het feit dat verweerder op de gezonden factuur het adres van de overledene heeft vermeld, hetgeen onlogisch is indien klager de opdrachtgever voor de uitvaart is.
  4. Ook de lange tijdsduur tussen het zenden van de factuur enerzijds en de betalingsherinnering en anderzijds de betalingssommatie duidt erop dat er op z’n minst discussie is geweest over de vraag of de factuur feitelijk voor rekening van de nalatenschap zou komen.
  5. Het feit dat klager heeft gewezen op voldoende middelen van de overledene kan ook bij verweerder de indruk hebben gewekt dat de factuur via klager zou worden betaald. klager heeft ook geprobeerd om de bank van de overledene een betaling te laten uitvoeren.
  6. Ik acht het op grond van hetgeen hiervoor is overwogen aannemelijk dat beide partijen de overtuiging konden hebben van hun gelijk. Voor beide partijen gelden feiten die hun standpunten kunnen ondersteunen.
  7. Omdat het meest concrete feit de ondertekende opdracht is, kom ik – alles afwegend – op basis van maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot het oordeel dat het gefactureerde bedrag voor ¾ gedeelte voor rekening van klager dient te komen, derhalve afgerond
    € 1.412,– en het resterende gedeelte van ¼ voor rekening van verweerder.

 

 

Uitspraak:

Beslissing van de ombudsman: 

  1. Ik beoordeel de klacht van klager als gedeeltelijk gegrond.
  2. Ik stel het door klager aan verweerder te betalen factuurbedrag vaste op € 1.412,–, zodat het meerdere door verweerder gecrediteerd dient te worden binnen 14 dagen na dit bindend advies.

Dit bindend advies is opgesteld en verzonden op 27 september  2024.

Zowel klager als verweerder zijn gehouden het bindend advies van de ombudsman te respecteren en na te komen.

 

De Ombudsman Uitvaartwezen,